Motoriek

 

Op een woensdagmiddag neemt Tobias een vriendje mee uit school. Onderweg van school naar huis dollen en stoeien de jongens. Het is een zonnige lentedag en ik kijk net even naar een paar brutale vogels bij een vuilnisbak als de vrolijke geluiden van de jongens plaatsmaken voor een vreemd schuivend geluid. Kennelijk vermoedt mijn instinct al wat er aan de hand is, want razendsnel schiet mijn blik naar Tobias. Ik zie nog net het einde van zijn valbeweging – zijn gezicht landt pontificaal op de stoepstenen.

 

Terwijl ik naar hem toe been, begint hij te brullen. Bloed begint uit zijn neus te stromen, op zijn jas, op zijn handen, op de stoep. Ik hurk bij hem en knijp zijn neus dicht. Rustig blijven nu, schiet door mijn hoofd. Tobias even de tijd geven om de eerste adrenalinegolf te laten afzakken, dan pas tegen hem praten. Op kalme toon, in korte zinnen. Ik zeg alleen ‘Hé moppie toch...’

 

De vorige keer dat iets soortgelijks gebeurde, heeft Tobias zeker een half uur zitten huilen, trillen en zweten. Wit weggetrokken, steeds opnieuw weer in paniek rakend wanneer hij zijn wondje zag. (Hoe hij pijn en bloed ervaart en ermee omgaat, is voer voor een latere blog.) Nu weet ik iets beter hoe te handelen.

 

Voor hem hurkend wacht ik nog heel even voordat ik hem toespreek. Ondertussen neem ik de schade op. Een schram op zijn jukbeen en ook eentje naast en op zijn neus. Een bloeduitstorting boven zijn wenkbrauw. Het bloed loopt inmiddels over zijn tanden – hopelijk staan die allemaal nog recht. Zijn vriendje staat er plompverloren bij. ‘Gaat ‘ie?’, vraag ik. Vriendje knikt. Al die tijd blijft Tobias gillen. Een voorbijganger vraagt of we hulp nodig hebben. 'Nee hoor, bedankt.'

 

Het toeval wil dat hij precies voor de huisartsenpraktijk is gevallen. Dat komt goed uit, want ik heb niets bij me om het bloed op te vangen en weg te vegen. ‘Tobias,’ begin ik. ‘Je bent gevallen. Je hebt een bloedneus. Verder valt het mee. Alles zit er nog aan. Je bent wel erg geschrokken.’ Tobias laat me paniekerig en nog steeds brullend zijn handpalmen zien. Lichte schrammen. ‘Je hebt heel lichte schrammen op je handen. Je huid is niet echt kapot. Dit is morgen alweer over.’ ‘En mijn knieën doen pij-hijn!’ gilt hij weer. Ik kijk naar zijn broek, die is nog heel. ‘Ik ga je helpen opstaan. Je kunt nog wel lopen. We zijn precies bij de huisartsenpost. Daar gaan we even papier halen voor het bloed.’

 

Een kwartier later lopen we de huisartsenpost weer uit. Onze eigen huisarts had net lunchpauze, maar kwam af op het gegil en heeft hem meteen even nagekeken. Geen grote schade gelukkig. De geruststelling van een echte dokter heeft Tobias een stuk sneller gekalmeerd dan dat ik dat kan. We lopen naar huis, en al snel hebben de mannen boterhammen achter hun kiezen en mogen ze even televisie kijken.

 

Ik laat alles even mijn mentale revue passeren en blijf vooral hangen bij het beeld van Tobias’ val. Hij viel op zijn gezicht, doordat hij zijn handen niet (genoeg) voor zich uitstak. Het is een typisch voorbeeld van zijn motorische onhandigheid. Ik heb me daar al vaker over verbaasd. Tobias loopt cognitief twee klassen vóór, maar kan bijvoorbeeld geen hoogte maken met schommelen. En het klimrek in de speeltuin heeft hij altijd links laten liggen, omdat hij er niet op kan klimmen. En hoe vaak heb ik hem al niet helpen herinneren dat hij twéé handen heeft, als hij ergens mee staat te hannesen en dan maar één hand gebruikt? Veters strikken of het touwtje van zijn broek vastknopen – hij kan het (nog) niet. Diepte maken met zwemmen evenmin – we zijn maar gestopt met de zwemlessen omdat hij niet verder kwam. Zo kan ik nog wel even doorgaan.

 

Terwijl de jongens later een album met voetbalplaatjes bekijken, pak ik het nieuwste Autisme magazine van de Nederlandse Vereniging van Autisme erbij. Daarin staat een interview met Anneke Groot over motorische problemen bij autisme. (Haar boek, Neurospeciale kinderen begrijpen en begeleiden, zet ik daarna op mijn al veel te lange nogtelezen-lijst).

 

Ik lees dat rond de 90 procent van de mensen met autisme motorische problemen heeft, en dat dat waarschijnlijk komt door de verstoorde prikkelverwerking. De prikkels vanuit het lijf komen te weinig, of te laat, aan in het brein, wat voor allerlei problemen kan zorgen. Heel naar is het dat kinderen er vaak negatieve opmerkingen over krijgen, waardoor ze een (nog) lager zelfbeeld krijgen en minder motivatie om te bewegen. Wat helpt is ontspannen oefenen en de interne motivatie aanspreken. Want als een kind zelf een beweging wil maken, gaat dat kennelijk makkelijker dan wanneer de beweging van buiten wordt opgelegd.

 

Later op de middag lopen we met zijn drieën, plus een voetbal, naar het sportveldje. De jongens beginnen achter de bal aan te rennen. Tobias ziet er, met zijn fladderende open jas met te lange mauwen, slungelig uit. Als hij nu maar niet weer op zijn gezicht valt, of de bal in zijn gezicht krijgt, denk ik. Maar wacht eens even, dit zijn bewegingen vanuit interne motivatie. Ik vertrouw er maar op dat het goed gaat, iets anders kan ik toch niet doen.

 

En dan komen er een paar andere jongens aan, die samen met Tobias en zijn vriend een partijtje willen spelen. Voor de eerste keer ooit stemt Tobias daarmee in, een mijlpaal waar mijn hart een sprongetje om maakt (hier lees je hoe het eerdere keren meestal ging). Dat hij bukt voor een bal, de bal recht naar de tegenstander schiet en een aantal keer naast de bal trapt, beschouw ik als positief. Mijn dag kan niet meer stuk.

 

 

Reactie schrijven

Commentaren: 0